Marjon Brugman



De zomereik (Quercus robur)
De zomereik doet het het beste op een vrijstaande, zonnige, lichte plaats met voedselrijke, diepe (eventueel zandige) leem- en kleibodems met weinig struweel. Is zeldzaam in zeeklei gebieden. Komt boven de evenaar voor, m.n. in Midden-Europa, in de overige werelddelen komt hij weinig tot niet voor.
Hij kan in optimale (vrijstaand) omstandigheden 30-40 meter hoog worden, meestal dus iets minder hoog. Het is een grillige groeier. De kroon kan zeer breed uitgroeien als hij de ruimte heeft, soms wel 25 meter breed. Op landgoed Verwolde in Laren (Gelderland) staat de dikste eik van Nederland met een stamomtrek van 765 cm. In ons omringende landen komen nog veel dikkere eikenbomen voor.
Het blad van de eik is enkelvoudig en onregelmatig gelobd met een korte bladsteel. Onder aan het blad zitten twee lobben, het lijken wel oorlellen. Dit onderscheidt de zomereik van de wintereik want die heeft een wigvormige onderkant van het blad en hebben een langere bladsteel. Het blad blijft heel lang aan de boom zitten, soms wel de hele winter met dorre bladeren. Ook staat hij er in het voorjaar nog voor dood bij terwijl alle andere bomen en struiken al aan het uitlopen zijn. Het blad verteert heel erg moeilijk. De eik bloeit niet elk jaar, maar ongeveer eenmaal in de vijf jaar. De bloeiwijze is een katje.
Eiken worden hoofdzakelijk door de Vlaamse gaai, eekhoorn en de bosmuis verspreid. De muis en de eekhoorn zorgen voor de verspreiding dichtbij en de Vlaamse gaai voor veraf.
Veel eiken worden, indien de mens ze de kans geeft, 300 tot 400 jaar oud, sommige bomen in landen om ons heen zijn misschien wel 1200 jaar oud. Eikenhout wordt gebruikt in de (kerk)meubelindustrie, scheepsbouw en tevens is het goed brandhout.
De eik wordt de laatste jaren vooral in het zuiden van Nederland jaarlijks geplaagd door de eikenprocessierups. Ook de meeldauw en de luizen kunnen zorgen voor de aantasting van de bladeren. De wesp zorgt voor galappeltjes op het blad van de eik.
De eik (Keltisch voor eik= dair) was voor de Kelten de meest heilige boom, het woord druïde is van dair afgeleid. De maretak werd door hen afgesneden van de eik. Daar komt waarschijnlijk het gebruik van de maretak met kerst vandaan.
De eik produceert tannine wat al eeuwen als huismiddeltje voor allerlei kwalen wordt gebruikt.
Onder de eik werd vroeger recht gesproken.
Tot slot.
Als kind hoorde ik het verhaal hoe je de zomereik makkelijk van de wintereik kunt onderscheiden. Ik heb dit altijd onthouden en het gaat als volgt: Het blad van de zomereik heeft een kort steeltje, het steeltje van het eikeltje is daarentegen lang en lijkt daardoor sprekend op een pijpje. Op een mooie zomeravond kunnen de boskabouters zittend onder de zomereik een pijpje roken. Bij de wintereik heeft het eikeltje een kort steeltje (dus geen pijpje) en het blaadje heeft een lang steeltje. Precies contra dus en te koud om een pijpje te roken, dus zit het pijpje alleen aan de zomereik.