Jack Groen



De beuk
Beschrijving
De beuk wordt door haar gracieuze voorkomen ook wel de moeder of koningin van het bos genoemd. De beuk komt algemeen voor in loofbossen van het laagland tot in het gebergte (tot 1600 m). Zij houdt van een vochtig klimaat met zachte winters en een voedingrijke bodem. Zij groeit op zand - en kalkbodem. Beuken vinden we overal in Europa.
In Nederland vinden we beuken vooral op de Veluwe, op verschillende plaatsen ook vrijstaande beuken. Beuken zijn geschikt als laanbomen.

Het woord beuk is afgeleid van bos of beoce (Sanskriet) en betekent zowel boek als boom.  Runentekens werden in de oudheid vaak gekerfd in beukenschors of er werden staafjes van beukenhout gegooid om daaruit te lezen. Vandaar ook de Duitse woorden Buche en Buchstabe (letter).

De beuk behoort tot de napjesdragersfamilie (Fagaceae). De vrouwelijke bloemsteel groeit namelijk uit tot een napje. De beuk (Fagus silvatica) kan tot wel 46 meter hoog worden. De stam is glad en grijs waardoor de boom bij blootstelling aan zonlicht gevoelig is voor schorsbrand. De stam ontwikkelt ook bij het ouder worden geen schubben. Sommige oude exemplaren (steenbeuken) krijgen scheuren in hun schors.

De boom is eenhuizig; er zitten dus mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde boom. De knoppen zijn langwerpig en geschubd. De bestuiving vindt plaats door de wind. De beuk kan goed tegen schaduw

De kroon is aanvankelijk smal kegelvormig, later uitgroeiend tot een brede ronde koepel met zware takken die steeds dunner worden. Bij beuken valt op dat er weinig tot geen ondergroei is. Door het dichte bladerdak bereikt maar zeer weinig zonlicht de bodem, terwijl het looizuurrijke blad kruidachtige begroeiing tegengaat.

Blad
Het blad is veernervig, licht gegolfd en licht glanzend. De gespreide, gesteelde bladeren staan in twee rijen en zijn eivormig tot elliptisch spits. De randen zijn zwak gegolfd, eerst zijdeachtig behaard, later kaal. De zijdeachtige beharing van het jonge blad voorkomt uitdroging en beschermt tegen de nachtvorsten.

Gedurende de winter blijft vaak veel blad aan de boom hangen dat pas afvalt wanneer het nieuwe blad uitloopt. Jonge beuken behouden hun afgestorven blad tot eind april wanneer het nieuwe blad uitloopt. Daarom zijn ze bijzonder geschikt voor een dichte, hoge haag.

Vruchten
De vruchten van een beuk bestaan uit een napje met 1 of 2 nootjes, de bekende eetbare beukennootjes. De napjes zijn hard en stekelig, donkerbruin van kleur en met 4 kleppen openspringend. De glanzende diepbruine nootjes zijn driekantig.
Als de nootjes rijp zijn opent het napje in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond. De beukennootjes worden onder andere verspreid door eekhoorns, die ze als wintervoorraad gebruiken. Ook wilde zwijnen en spechten zijn liefhebbers.
De beuk heeft pas vruchtjes op 40-60 jarige leeftijd, slechts om de 5-8 jaar, een zaadjaar.

Soorten
Er bestaan ca. 10 beukensoorten. Algemeen is de bruine beuk, een vorm met prachtige bruinrode bladeren. Andere voorkomende soorten zijn de treurbeuk, de Chinese beuk,
de varenbeuk en de Amerikaanse beuk.

Natuurgenezing
In de natuurgeneeskunde gebruikt men beukenschors tegen koorts en ontstekingen. Beukenblaadjes kan men op ontstekingen leggen. Tegen pijn aan het tandvlees, lippen of kiezen kan men op de blaadjes kauwen. Beukennootjes zijn eetbaar. Wanneer men er te veel van eet, kan dit leiden tot buitengewone vrolijkheid, gevolgd door hoofdpijn en misselijkheid. Dit komt door de zwak narcotische stof fagine.

Hout
Het hout van de beuk is lichtbruin van kleur, zwaar, vrij hard, gemakkelijk te splijten, niet splinterend, weinig afslijtend, reuk- en kleurloos. Daarom wordt het veel gebruikt voor speelgoed, meubilair en parket.
Als de beuk voor het beukenhout gebruikt wordt, moet deze jong gekapt worden, omdat het hout anders onbruikbaar wordt door verkleuring en aantasting door schimmels. De beuk is kaprijp op 120 - 160 jaar. Beuken worden 200 tot 300 jaar oud.