De Wezel van Monica Cruz



De wezel (Mustela nivalis)

Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Carnivora (Roofdieren)
Familie: Mustelidae (Marterachtigen)
Geslacht: Mustela
Soort: Mustela nivalis Linnaeus, 1766


Algemeen
De wezel is het kleinste roofdier van Europa en behoort tot de familie der marterachtigen (Mustelidae). De dieren die in de noordelijkste delen van Scandinavië en Oost-Europa leven zijn het kleinst. Tezamen met de andere marterachtigen: das, otter, hermelijn, bunzing, nerts en de boom- en steenmarter, vormt deze familie van marterachtigen de grootste groep landroofdieren in Nederland. 

Uiterlijk
De wezel is aan de bovenzijde roodbruin en aan de onderzijde grijswit met een onregelmatige afscheidingslijn (in het zuid), in tegenstelling tot de hermelijn (Mustela erminea) die een scherpe kleurlijn heeft tussen bruin (rug) en wit buik. Ze hebben bruine wangvlekken. Alleen in het noorden van Europa wordt de wezel ‘s winters wit. In Nederland is de hermelijn dus het enige zoogdier dat 's winters wit kan worden. Soms zijn de voetjes wit. De staart van de wezel is kort en geheel bruin, in tegenstelling tot de staart van de hermelijn die langer is met een zwarte punt. Een wezel lijkt wel wat op een slanke, lange, snelle muis die zich met golvende bewegingen met 30 cm verre sprongen verplaatst. Het lichaam is slank en langgerekt met korte poten en een korte staart. De vrouwtjes zijn zelfs zó klein, dat ze muizen tot in hun gangenstelsels kunnen achtervolgen. Ze kunnen door een opening van slechts 28 mm doorsnee. Voor de mannetje is dat lastiger maar hij kan daarentegen konijnen doden.

Afmetingen in West-Europa met uitzondering van de noordelijkse delen van Scandinavië:
- kopromplengte: mannetje max. 23 cm; vrouwtje max. 19 cm
- staartlengte 3 - 5 cm
- gewicht: mannetje max. 130 g; vrouwtje max. 75 g

Leefgebied en verspreiding
 
De wezel komt voor in heel Europa, behalve in Ierland. In Nederland komt hij nog overal voor, maar minder dan vroeger. Op de Waddeneilanden ontbreekt de soort. De soort leeft tot boven de boomgrens.
Wezels leven bij voorkeur in open, droge natuur- en cultuurlandschap (Rd) maar verder in veel verschillende biotopen (zoals bossen, duinen, wei- en akkerland). Meestal in droger gebied dan de hermelijn. Echter overal waar woelmuizen ontbreken, ontbreekt ook de wezel. Hij kan ook op zolders en in kelders worden aangetroffen. Ook bewonen ze vaak oude holen van muizen, ratten en konijnen die bekleed worden met veren of haren van prooidieren, om te slapen, eten bewaren en broeden.

Leefwijze en voedsel
De wezel is een vleeseter en leeft hoofdzakelijk van kleine knaagdieren en geeft de voorkeur aan de langzamespitsmuizen. Hij eet ook zangvogels en hun eieren en kan zelfs klimmen in bomen en nestkasten binnen dringen. Bij grote eireren bijt hij een gat in de top, net als de hermelijn doet. De wezel jaagt op de reuk en zoekt continu holtes of holletjes af. Prooien worden zo nodig onder de grond achtervolgd en gedood door het doorbijten van de halsslagader of door een beet in de nek . Daarnaast eten ze ook wel mollen, slakken, kikkers, insecten en jonge konijnen en haasjes, vooral als het aantal woelmuizen beperkt is.
De voedselbehoefte is één à twee muizen per dag. Hij eet per dag 25 % van zijn eigen lichaamsgewicht. Als hij meer dieren heeft gedood dan hij kan opeten, verbegt hij het overschot in een voorraadkamer of bij zijn nest, om het later weer op te halen. 
Ze hebben een opvallende manier om hun omgeving te onderzoeken; het zogenaamde 'kegelen'. Ze staan dan op de achterpoten met hun lichaam rechtop, op de uitkijk.
De wezel leeft in territoria en is afwisselend enkele uren actief en in rust, zowel overdag als 's nachts. Hij leeft solitair, behalve in de voortplantingstijd. De wezel kan zelf ten prooi vallen aan allerlei predatoren, zoals katten, uilen, bunzingen en vossen. 

Voortplanting en leeftijd
De paring kan het gehele jaar door plaatsvinden, maar valt meestal in de periode februari-april. De draagtijd is 35 tot 40 dagen. Vrouwtjes leggen in de zomer voedselvoorraden aan, waardoor ze minder hoeven te jagen en energie sparen voor de dracht. Meestal worden de jongen in mei geboren, ongeveer vijf tot zeven per worp. De wezel kent geen verlengde draagtijd, zoals vele andere marterachtigen. In jaren met hoge dichtheden woelmuizen volgt er nog een tweede worp. De lenteworp groeit snel, de zomerworp trager. De jongen worden geboren in een nest gemaakt van bladeren of gras in een hol of spleet en worden alleen door de moeder verzoorgd. Na drie weken gaan de oogjes open. Na twee tot drie maanden zijn de jongen zelfstandig en kunnen al goed jagen. Na 40 tot 45 weken verlaten de jongen de moeder, en gaan op zoek naar een eigen territorium. De wezel is al na 5-7 maanden geslachtsrijp. Jongen uit het eerste nest kunnen in de eerste winter een eigen nestje hebben.
Wezels worden in het wild maximaal drie jaar oud, maar in gevangenschap worden ze wel 50 jaar oud.

Territorium en verblijfplaats
De grootte van de leefgebieden van het mannetje varieert van 1 tot 25 hectare afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar voedsel en is sterk begrensd. Het jachtgebied van een vrouwtje is aanzienlijk kleiner (1 tot 7 hectare) en minder scherp begrensd. Het territorium van een mannetje overlapt meestal meerdere territoria van vrouwtjes.
Wezels doorkruisen hun leefgebied regelmatig en slapen op verschillende rustplaatsen in dat gebied.

Geluid
Een knorrend ‘ki-ki-ki-ki’ wanneer tevreden, een schille piep bij angst, een hoog gesis bij alarm of afweer en trillende of klikkende geluiden tijdens de jacht.

Sporen
De aanwezigheid van wezels is af te leiden uit uitwerpselen en uit pootafdrukken, maar verwarring met hermelijnensporen is goed mogelijk. Omdat hermelijn en wezel goeddeels van dezelfde prooien leven, tolereert de hermelijn de wezel niet in zijn territorium en jaagt hem weg. Als je de sporen van een wezel hebt gevonden, zul je dus geen sporen van een hermelijn vinden, en omgekeerd.
Prooiresten worden af en toe bij de ingang van de schuilplaats achtergelaten, maar zijn meestal niet herkenbaar als wezelsporen. Ze kunnen net zo goed afkomstig zijn van een hermelijn, bunzing of nerts.

Vraatsporen
Net zoals sommige andere marterachtigen bewaart de wezel soms prooien(resten) op. Soms zijn prooiresten te vinden bij de holingang. Denk aan afgebeten veren en muizenstaarten. Vaak te vinden tezamen met uitwerpselen. Aan de hand van de uitwerpselen kan het dan mogelijk zijn de 'dader' op soort te brengen.

Uitwerpselen
De uitwerpselen zijn klein, langgerekt en sterk gedraaid of gevlochten, met een lang spits uiteinde. Ze zijn 2-3 mm dik, 2-5 cm lang en zwart tot grijsbruin van kleur. Vooral in de buurt van schuilplaatsen worden veel uitwerpselen gedeponeerd in latrines. De wezel gebruikt zijn uitwerpselen als markering, zowel voor zichzelf (vertrouwde geur) als voor soortgenoten (afschrikking of aantrekking).

Loopsporen
Meestal verplaatst de wezel zich onder de sneeuw of door de gangen van kleine knaagdieren, woelratten of mollen. Zijn sporen zijn daarom niet zo vaak te zien. Ze lijken op die van de hermelijn, maar ze zijn veel kleiner: 1-1,5 cm lang en circa 1 cm breed, met een paslengte van 20-70 cm. Bij de afdruk zijn (bij een duidelijke prent) de vijf tenen met nagels te zien, het hoefijzervormig middenkussen en de ovale teenkussens. Net als de hermelijn beweegt ook deze marterachtige zich voort in golvende sprongen, de zogenaamde martersprong. Hierdoor staan de pootafdrukken in groepjes van twee, drie of vier. De afstanden tussen die groepjes zijn onregelmatig. Als hij boven op de sneeuw loopt, zijn er sporen van zijn hele lichaam, en kunnen er bloedsporen zijn van een meegesleept prooi.

Bedreiging en bescherming
Grote bedreigingen voor wezels zijn aantasting van het leefgebied, het toenemende verkeer, intensivering van de landbouw en het gebrek aan schuilmogelijkheden. Ze hebben vooral te lijden onder de 'opruimwoede' van mensen, maar ook van het dichten van kieren en scheuren in schuurtjes en andere gebouwen. Door het laten liggen van takkenbossen, steenhopen en het ongemoeid laten van houtwallen, oeverhoekjes en dichte struikbegroeiingen langs akkers kunnen hun leefmogelijkheden sterk verbeterd worden. Het gebruik van muizen- en rattengif moet ontraden worden, omdat het eten van vergiftigde muizen dodelijk kan zijn voor wezel en hermelijn.
De wezel is gevoelig voor een worm parasiet. De nematode Skrjabingylus nasicola is een nematode die zich in de neussinussen nestelt.

Bronnen:

Olsen, L. (2012). Dier & Spoor. (1e druk). Zeist: KNNV Uitgeverij.