De wezel (Mustela nivalis)
Klasse: Mammalia (Zoogdieren)
Orde: Carnivora (Roofdieren)
Familie: Mustelidae (Marterachtigen)
Geslacht: Mustela
Soort: Mustela nivalis Linnaeus, 1766
Algemeen
De wezel is het kleinste roofdier
van Europa en behoort tot de familie der marterachtigen (Mustelidae). De
dieren die in de noordelijkste delen van Scandinavië en Oost-Europa leven zijn
het kleinst. Tezamen met de andere marterachtigen: das, otter, hermelijn,
bunzing, nerts en de boom- en steenmarter, vormt deze familie van
marterachtigen de grootste groep landroofdieren in Nederland.
Uiterlijk
De wezel is aan de bovenzijde roodbruin en aan de
onderzijde grijswit met een onregelmatige afscheidingslijn (in het zuid), in
tegenstelling tot de hermelijn (Mustela
erminea) die een scherpe kleurlijn heeft tussen bruin (rug) en wit buik. Ze
hebben bruine wangvlekken. Alleen in het noorden van Europa wordt de wezel ‘s
winters wit. In Nederland is de hermelijn dus het enige zoogdier dat 's
winters wit kan worden. Soms zijn de voetjes wit. De staart van de
wezel is kort en geheel bruin, in tegenstelling tot de staart van de hermelijn
die langer is met een zwarte punt. Een wezel lijkt wel wat op een
slanke, lange, snelle muis die zich met golvende bewegingen met 30 cm verre
sprongen verplaatst. Het lichaam is slank en langgerekt met korte poten en
een korte staart. De vrouwtjes zijn zelfs zó klein, dat ze muizen tot in hun
gangenstelsels kunnen achtervolgen. Ze kunnen door een opening van slechts 28
mm doorsnee. Voor de mannetje is dat lastiger maar hij kan daarentegen konijnen
doden.
Afmetingen in West-Europa met uitzondering van de noordelijkse delen van Scandinavië:
- kopromplengte: mannetje max. 23 cm; vrouwtje max. 19 cm
- staartlengte 3 - 5 cm
- gewicht: mannetje max. 130 g; vrouwtje max. 75 g
Afmetingen in West-Europa met uitzondering van de noordelijkse delen van Scandinavië:
- kopromplengte: mannetje max. 23 cm; vrouwtje max. 19 cm
- staartlengte 3 - 5 cm
- gewicht: mannetje max. 130 g; vrouwtje max. 75 g
Leefgebied en verspreiding
De wezel komt voor in heel
Europa, behalve in Ierland. In Nederland komt hij nog overal voor, maar minder
dan vroeger. Op de Waddeneilanden ontbreekt de soort. De soort leeft tot boven
de boomgrens.
Wezels leven bij voorkeur in open, droge natuur- en cultuurlandschap (Rd) maar verder in veel verschillende biotopen (zoals bossen, duinen, wei- en akkerland). Meestal in droger gebied dan de hermelijn. Echter overal waar woelmuizen ontbreken, ontbreekt ook de wezel. Hij kan ook op zolders en in kelders worden aangetroffen. Ook bewonen ze vaak oude holen van muizen, ratten en konijnen die bekleed worden met veren of haren van prooidieren, om te slapen, eten bewaren en broeden.
Wezels leven bij voorkeur in open, droge natuur- en cultuurlandschap (Rd) maar verder in veel verschillende biotopen (zoals bossen, duinen, wei- en akkerland). Meestal in droger gebied dan de hermelijn. Echter overal waar woelmuizen ontbreken, ontbreekt ook de wezel. Hij kan ook op zolders en in kelders worden aangetroffen. Ook bewonen ze vaak oude holen van muizen, ratten en konijnen die bekleed worden met veren of haren van prooidieren, om te slapen, eten bewaren en broeden.
Leefwijze en voedsel
De wezel is een vleeseter en
leeft hoofdzakelijk van kleine knaagdieren en geeft de voorkeur aan de
langzamespitsmuizen. Hij eet ook zangvogels en hun eieren en kan zelfs klimmen
in bomen en nestkasten binnen dringen. Bij grote eireren bijt hij een gat in de
top, net als de hermelijn doet. De wezel jaagt op de reuk en zoekt continu
holtes of holletjes af. Prooien worden zo nodig onder de grond achtervolgd en
gedood door het doorbijten van de halsslagader of door een beet in de nek . Daarnaast
eten ze ook wel mollen, slakken, kikkers, insecten en jonge konijnen en
haasjes, vooral als het aantal woelmuizen beperkt is.
De voedselbehoefte is één à twee muizen per dag. Hij eet per dag 25 % van zijn eigen lichaamsgewicht. Als hij meer dieren heeft gedood dan hij kan opeten, verbegt hij het overschot in een voorraadkamer of bij zijn nest, om het later weer op te halen.
De voedselbehoefte is één à twee muizen per dag. Hij eet per dag 25 % van zijn eigen lichaamsgewicht. Als hij meer dieren heeft gedood dan hij kan opeten, verbegt hij het overschot in een voorraadkamer of bij zijn nest, om het later weer op te halen.
Ze hebben een opvallende manier
om hun omgeving te onderzoeken; het zogenaamde 'kegelen'. Ze staan dan op de
achterpoten met hun lichaam rechtop, op de uitkijk.
De wezel leeft in territoria en is afwisselend enkele uren actief en in rust, zowel overdag als 's nachts. Hij leeft solitair, behalve in de voortplantingstijd. De wezel kan zelf ten prooi vallen aan allerlei predatoren, zoals katten, uilen, bunzingen en vossen.
De wezel leeft in territoria en is afwisselend enkele uren actief en in rust, zowel overdag als 's nachts. Hij leeft solitair, behalve in de voortplantingstijd. De wezel kan zelf ten prooi vallen aan allerlei predatoren, zoals katten, uilen, bunzingen en vossen.
Voortplanting en leeftijd
De paring kan het gehele jaar door plaatsvinden, maar
valt meestal in de periode februari-april. De draagtijd is 35 tot 40 dagen. Vrouwtjes
leggen in de zomer voedselvoorraden aan, waardoor ze minder hoeven te jagen en
energie sparen voor de dracht. Meestal worden de jongen in mei geboren,
ongeveer vijf tot zeven per worp. De wezel kent geen verlengde draagtijd, zoals
vele andere marterachtigen. In jaren met hoge dichtheden woelmuizen volgt er
nog een tweede worp. De lenteworp groeit snel, de zomerworp trager. De jongen
worden geboren in een nest gemaakt van bladeren of gras in een hol of spleet en
worden alleen door de moeder verzoorgd. Na drie weken gaan de oogjes open. Na
twee tot drie maanden zijn de jongen zelfstandig en kunnen al goed jagen. Na 40
tot 45 weken verlaten de jongen de moeder, en gaan op zoek naar een eigen
territorium. De wezel is al na 5-7 maanden geslachtsrijp. Jongen uit het eerste nest kunnen in de eerste winter
een eigen nestje hebben.
Wezels worden in het wild maximaal drie jaar oud, maar in gevangenschap worden ze wel 50 jaar oud.
Wezels worden in het wild maximaal drie jaar oud, maar in gevangenschap worden ze wel 50 jaar oud.
Territorium en verblijfplaats
De grootte van de leefgebieden van het mannetje
varieert van 1 tot 25 hectare afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar
voedsel en is sterk begrensd. Het jachtgebied van een vrouwtje is aanzienlijk
kleiner (1 tot 7 hectare) en minder scherp begrensd. Het territorium van een
mannetje overlapt meestal meerdere territoria van vrouwtjes.
Wezels doorkruisen hun leefgebied regelmatig en slapen op verschillende rustplaatsen in dat gebied.
Wezels doorkruisen hun leefgebied regelmatig en slapen op verschillende rustplaatsen in dat gebied.
Geluid
Een knorrend ‘ki-ki-ki-ki’ wanneer tevreden, een
schille piep bij angst, een hoog gesis bij alarm of afweer en trillende of
klikkende geluiden tijdens de jacht.
Sporen
De aanwezigheid van wezels is af te leiden uit
uitwerpselen en uit pootafdrukken, maar verwarring met hermelijnensporen is
goed mogelijk. Omdat hermelijn en wezel goeddeels van dezelfde prooien leven,
tolereert de hermelijn de wezel niet in zijn territorium en jaagt hem weg. Als
je de sporen van een wezel hebt gevonden, zul je dus geen sporen van een
hermelijn vinden, en omgekeerd.
Prooiresten worden af en toe bij de ingang van de schuilplaats achtergelaten, maar zijn meestal niet herkenbaar als wezelsporen. Ze kunnen net zo goed afkomstig zijn van een hermelijn, bunzing of nerts.
Prooiresten worden af en toe bij de ingang van de schuilplaats achtergelaten, maar zijn meestal niet herkenbaar als wezelsporen. Ze kunnen net zo goed afkomstig zijn van een hermelijn, bunzing of nerts.
Vraatsporen
Net zoals sommige andere marterachtigen bewaart de wezel
soms prooien(resten) op. Soms zijn prooiresten te vinden bij de holingang. Denk
aan afgebeten veren en muizenstaarten. Vaak te vinden tezamen met uitwerpselen.
Aan de hand van de uitwerpselen kan het dan mogelijk zijn de 'dader' op soort
te brengen.
Uitwerpselen
De uitwerpselen zijn klein, langgerekt en sterk
gedraaid of gevlochten, met een lang spits uiteinde. Ze zijn 2-3 mm dik, 2-5 cm
lang en zwart tot grijsbruin van kleur. Vooral in de buurt van schuilplaatsen
worden veel uitwerpselen gedeponeerd in latrines. De wezel gebruikt zijn
uitwerpselen als markering, zowel voor zichzelf (vertrouwde geur) als voor
soortgenoten (afschrikking of aantrekking).
Loopsporen
Meestal verplaatst de wezel zich onder de sneeuw of
door de gangen van kleine knaagdieren, woelratten of mollen. Zijn sporen zijn
daarom niet zo vaak te zien. Ze lijken op die van de hermelijn, maar ze zijn
veel kleiner: 1-1,5 cm lang en circa 1 cm breed, met een paslengte van 20-70
cm. Bij de afdruk zijn (bij een duidelijke prent) de vijf tenen met nagels te
zien, het hoefijzervormig middenkussen en de ovale teenkussens. Net als de
hermelijn beweegt ook deze marterachtige zich voort in golvende sprongen, de
zogenaamde martersprong. Hierdoor staan de pootafdrukken in groepjes van twee,
drie of vier. De afstanden tussen die groepjes zijn onregelmatig. Als hij boven
op de sneeuw loopt, zijn er sporen van zijn hele lichaam, en kunnen er
bloedsporen zijn van een meegesleept prooi.
Bedreiging en bescherming
Grote bedreigingen voor wezels zijn aantasting van het
leefgebied, het toenemende verkeer, intensivering van de landbouw en het
gebrek aan schuilmogelijkheden. Ze hebben vooral te lijden onder de
'opruimwoede' van mensen, maar ook van het dichten van kieren en scheuren
in schuurtjes en andere gebouwen. Door het laten liggen van takkenbossen,
steenhopen en het ongemoeid laten van houtwallen, oeverhoekjes en dichte
struikbegroeiingen langs akkers kunnen hun leefmogelijkheden sterk verbeterd
worden. Het gebruik van muizen- en rattengif moet ontraden worden, omdat het
eten van vergiftigde muizen dodelijk kan zijn voor wezel en hermelijn.
De wezel is gevoelig voor een worm parasiet. De nematode Skrjabingylus nasicola is een nematode die zich in de neussinussen nestelt.
De wezel is gevoelig voor een worm parasiet. De nematode Skrjabingylus nasicola is een nematode die zich in de neussinussen nestelt.
Bronnen: